Rochus

Pronkstukken van de kerkinventaris

Maker:onbekend
Datering:eerste kwart zestiende eeuw
Materiaal:eikenhout
Afmetingen:hoogte 95 cm
Restauratoren:(voor zover bekend): Erica Becker (1990)

Feitelijke gegevens over het leven van Rochus van Montpellier bestaan er nauwelijks; wat er over zijn levensloop bekend is, berust vooral op mondelinge overlevering. Hij zou hebben geleefd in de veertiende eeuw. Na de vroege dood van zijn welgestelde ouders zou hij hebben besloten tot een leven als pelgrim. Hij schonk al zijn geld en bezittingen aan armen en ging te voet op weg naar Rome. Onderweg verpleegde hij lijders aan de pest en andere ziekten. Hij wist sommigen te genezen door het kruisteken over hen te maken. Op de terugweg vanuit Rome, waar hij enkele jaren doorbracht, kreeg hij zelf de pest aan zijn been. Om anderen niet te besmetten, trok hij zich terug in een bos. Een hond bracht hem dagelijks een homp brood. Wonder boven wonder genas Rochus mede daardoor van de pest. Hij keerde terug naar zijn geboorteplaats Montpellier, waar niemand hem meer herkende. Als vermeend spion werd hij gevangengenomen. Hij stierf uiteindelijk na een jarenlang gevangenisverblijf.  

Na zijn overlijden groeide Rochus in snel tempo uit tot een van de meest vereerde heiligen. Hij werd aangeroepen tegen de pest en andere besmettelijke ziekten en behoort daarom evenals bijvoorbeeld Antonius Abt en Sebastianus tot de zogeheten pestheiligen. Rochus is onder meer patroon van gevangenen, artsen en apothekers.

Rochus wordt steevast afgebeeld als pelgrim, zo ook in de Sint-Lambertuskerk. Zijn hoed is versierd met twee pelgrimstekens, waaronder twee gekruiste sleutels, een verwijzing naar zowel de sleutels van Petrus als het wapen van Vaticaanstad. Behalve aan zijn uitrusting is Rochus tevens vaak te herkennen aan een pestbuil op zijn bovenbeen; het Horster beeld vormt ook hierop geen uitzondering.

Van de vaste Rochusattributen ontbreekt alleen een hond. Doorgaans ligt het dier aan de voeten van de heilige, meestal met een homp brood in zijn bek, een rechtstreekse verwijzing naar de legende van de hond die de aan de pest lijdende Rochus in leven zou hebben gehouden. Restauratrice Erica Becker maakte in 1990 aannemelijk dat een hond oorspronkelijk wel degelijk tot het beeld moet hebben behoord. Mogelijk is hij verloren gegaan bij een vernieuwing van de sokkel in de eerste helft van de twintigste eeuw. Omstreeks tezelfdertijd moet Rochus een nieuwe linkerhand hebben gekregen. De hand is gesneden uit lindehout, terwijl de rest van het beeld bijna helemaal uit één massieve eikenstam is gesneden. Alleen de rechterhand en de stok met waterkruik zijn apart gesneden.

Uit onderzoek van restauratrice Erica Becker in 1990 bleek dat het beeld vier polychromielagen had. De jongste was waarschijnlijk aangebracht tussen beide wereldoorlogen van de twintigste eeuw. Met haar overwegend vaalbruine kleur ontbeerde deze beschildering de kwaliteit van de neogotische polychromie van bijvoorbeeld de beelden van Agnes en Catharina. Daarom werd besloten tot blootlegging van de onderste, waarschijnlijk originele beschildering. Op plaatsen waar die ontbrak legde de restauratrice de tweede, zeventiende-eeuwse polychromielaag vrij. Daardoor verschillen de huidige kleuren op sommige plaatsen in geringe mate van de originele.