Piëta

Pronkstukken van de kerkinventaris

Maker:Meester van de Beekse Calvarie
Datering:eerste kwart zestiende eeuw
Materiaal:hout
Afmetingen:hoogte 103 cm
Restauratoren:(voor zover bekend): Charles Volders (1984)

De benaming voor een beeld van de gestorven Christus is Imago Pietatis: het beeld dat mededogen, erbarmen opwekt en geeft. Piëta is de uit het Italiaans afkomstige benaming voor een verbeelding van Maria die na de kruisafname het lichaam van haar gestorven zoon op haar schoot heeft genomen. Deze motieven waren in de beeldhouwkunst van de late middeleeuwen bijzonder populair. Ze nodigen de toeschouwer letterlijk uit tot mede-lijden en het overwegen van het lijden van Christus.

Zoals nagenoeg elke laatmiddeleeuwse kerk beschikte ook die van Horst over een Piëta. Hoogstwaarschijnlijk had het beeld oorspronkelijk een plaats op het aan het begin van de zestiende eeuw gestichte altaar dat was toegewijd aan Onze Lieve Vrouw van Smarten. Het altaar, dat mogelijk was gekoppeld aan de Jonge of Onze-Lieve-Vrouweschut, was in 1666 verdwenen.

Het beeld, behalve Piëta ook wel Nood Gods genoemd, toont Maria zittend op een groen rotsblok. Christus ligt in diagonale houding op haar schoot. Opvallend aan de beschildering is het vele bladgoud: bij Maria op de randen van haar mantel en op haar kindoek en bij Christus op zijn doornenkroon en zijn lendendoek.

Het Piëtabeeld kreeg in het eerste kwart van de twintigste eeuw een neogotische polychromie. Omstreeks 1980 werd duidelijk dat zowel polychromie als houtwerk in bijzonder slechte staat verkeerden. De beschildering was op diverse plaatsen beschadigd. Verder liep centraal over het onderste gedeelte van het beeld een grote verticale scheur, ontbraken de vingers van de rechterhand van Christus en waren grote gaten gevallen ter hoogte van zijn lendendoek en bovenarm. Bovendien ontnamen dikke kalklagen op sommige plaatsen het zicht op het houtsnijwerk.

Charles Volders uit Houthem werd aangezocht om het beeld te restaureren. Diens voorafgaande onderzoek bracht aan het licht dat er onder de neogotische beschildering nog drie polychromielagen aanwezig waren. Besloten werd tot het blootleggen van de onderste, mogelijk originele laag. Behalve de polychromie restaureerde Volders ook het hout. Hij vulde scheuren en gaten op met oud eikenhout en sneed nieuwe vingers voor Christus. Een opmerkelijk resultaat van de restauratie is zichtbaar aan de rechterzijkant van het rotsblok. Daar vertoont zich nu weer, ongeveer ter hoogte van de schoen van Maria, een kleine vos in een holletje (vergelijkbaar met het bruine hondje bij het Sebastianusbeeld; zie …). Vóór de jongste restauratie zat het dier verborgen onder dikke verflagen.

Kunsthistoricus J.J.M. Timmers bracht het beeld in verband met een kruisgroep in de kerk van het Belgisch-Limburgse Beek. De vervaardiger hiervan kreeg later de naam Meester van de Beekse Calvarie. Verondersteld wordt dat deze meester behoorde tot de entourage van het atelier van de Meester van Elsloo. De beelden van de Meester van de Beekse Calvarie zouden vergeleken met die van de Meester van Elsoo wat hoekiger en minder sierlijk zijn. Bij het Horster beeld zouden met name de zware gewaden van Maria en de horizontale plooien in de lendendoek van Christus wijzen op een werkstuk van de Meester van de Beekse Calvarie. Ook een andere karakteristiek van deze meester, het via kapsel of hoofdbedekking samensmelten van hoofden en schouders tot één geheel, is op het Horster beeld van toepassing.