Marianum

Pronkstukken van de kerkinventaris

Maker:Meester van Elsloo
Datering:eerste helft zestiende eeuw
Materiaal:eikenhout
Afmetingen:hoogte 160 cm
Restauratoren:(voor zover bekend): Atelier Gebroeders Thissen (1917), Arnold Truyen (Stichting Restauratie Atelier Limburg; 1997)

Een van de pronkstukken van de Sint-Lambertuskerk is het hoog, midden in de kerk hangende Marianum. Een Marianum is een meestal van het kerkgewelf afhangend beeldhouwwerk. Het bestaat uit twee beelden van Maria met Jezuskind die met de rug naar elkaar toe zijn geplaatst. Maria staat doorgaans op de wolken of de sikkel van de maan. Bloemen in de vorm van een rozenkrans en een stralenkrans omgeven het tafereel. De productie van Marianums beleefde haar hoogtepunt in de late middeleeuwen. In de nabije omgeving van Horst beschikken bijvoorbeeld ook de parochiekerken van Deurne, Neer, Thorn, Venlo, Venray en Wessem over een Marianum.

Aan beide zijden van het Horster Marianum staat Maria op de maansikkel, met Jezus in haar rechterarm. Ze vertrapt een slang met het bovenlichaam van een vrouw, die de duivel symboliseert. Aan de ene zijde biedt de duivel een appel aan, aan de andere is hij met een ketting vastgeketend aan het Jezuskind. Aan de zijde van de duivel met appel heeft Jezus in zijn rechterhand een mandje met twee broden en in zijn linker een wereldbol.

De twee beelden zijn van elkaar gescheiden door een ovalen houten plaat. In de rand daarvan zijn vijf grotere rozetten verwerkt, met daar tussenin steeds tien kleinere. Bij een vergelijking tussen beide zijden van het beeld valt op dat de kant van duivel met appel veel grover en minder verfijnd is dan zijn tegenhanger. Die oogt met zijn vloeiender, dieper en sierlijker snijwerk veel eleganter.    

Bij een restauratie in 1917 is de stralenkrans vervangen en maakte de oude polychromie plaats voor een nieuwe verflaag. Dominant is sindsdien het bladgoud. In 1997 kreeg het Marianum een conserverende behandeling.

Oorspronkelijk hing het Marianum in de noordoostelijke zijkapel van de kerk, waar zich een aan Onze Lieve Vrouw toegewijd altaar bevond. In de nieuwe, naoorlogse Sint-Lambertuskerk kwam het, aanzienlijk lager, van het gewelf van het middenschip af te hangen. Pastoor-deken Debye worstelde lange tijd met de vraag welke plaats het Marianum in de nieuwe Sint-Lambertuskerk diende te krijgen: ‘Ik heb er met Boosten vaker over gesproken: waar moet het komen? Zijn antwoord was altijd: dat moet ik later zien als de kerk klaar is.’ De architect overleed evenwel nog voor de kerk was voltooid, Debye wat betreft het Marianum in vertwijfeling achterlatend: ‘Ik zie geen goede plaats. Misschien is de beste oplossing: doorzagen en beide gedeelten vooraan in de kerk tegen de groote muurvlakken aanbrengen.’ Ook in de Venlose Sint-Martinuskerk was het Marianum in tweeën gezaagd. Getuige het feit dat het in Horst van het kerkgewelf bleef afhangen, moet de pastoor-deken op enig moment tot het inzicht zijn gekomen dat dit voor zijn kerk toch niet de ideale oplossing was.