Lucia

Pronkstukken van de kerkinventaris

Maker:‘Meester van Koudewater’
Datering:tweede helft vijftiende eeuw
Materiaal:eikenhout
Afmetingen:hoogte 116 cm.
Restauratoren:(voor zover bekend): (voor zover bekend): Lambert Ophorst (1923), J.H. van de Laar (1986)

De Heilige Lucia zou aan het einde van de derde eeuw hebben geleefd in de Siciliaanse stad Syracuse. Volgens de legende bezocht de als christen gedoopte Lucia eens met haar zieke moeder het nabijgelegen graf van de Heilige Agatha. Haar moeder zou vervolgens als door een wonder zijn genezen. Uit dankbaarheid schonk Lucia al haar bezittingen aan de armen. Dit was tegen het zere been van haar beoogde, heidense echtgenoot. Hij gaf haar bij de autoriteiten aan als christen, waarna Lucia tewerk werd gesteld in een bordeel. Om haar daar naartoe te brengen werd ze op een kar gezet. Zelfs twintig ossen lukte het niet de kar van haar plaats te krijgen. Lucia belandde daarna op de brandstapel, maar de vlammen kregen geen vat op haar. Ten slotte werd ze om het leven gebracht door een dolkstoot in haar hals.

Lucia zou ook haar ogen hebben verloren. Over de manier waarop kwamen in de middeleeuwen weer andere legenden in omloop. In sommige versies zijn haar ogen uitgestoken bij haar marteldood. In andere is het Lucia zelf die zich op deze manier zou hebben toegetakeld om minnaars op afstand te houden. Hoe het ook zij, op grond van deze legenden wordt Lucia vereerd als patrones van de blinden. Omdat haar naam is afgeleid van het Latijnse woord lux, dat ‘licht’ betekent, is ze bijvoorbeeld ook patrones van de elektriciens.

Lucia’s voorspraak werd verder onder meer ingeroepen bij bloedziekten, keelpijn en andere ziekten. Ook in Horst, zo blijkt uit een document uit 1516 waarin Lucia wordt geprezen omdat ze het ‘gemeyn volck’ beschermt tegen buikziekten.   

De Horster kerk kende in de middeleeuwen een altaar ter ere van Lucia. Stichters waren, op 27 oktober 1479, de gezusters Agnes en Geertruid van Crommentuyn. De meesters van de Sint-Luciabroederschap benoemden en ontsloegen de priester die was belast met het lezen van missen aan dit altaar. Onduidelijk is of de Luciabroederschap op dat moment alleen een godsdienstige vereniging of tevens een schutterij was. Vast staat wel dat het altaar, dat aan de epistelzijde in de zuidbeuk van de kerk stond, in de loop van de zeventiende eeuw is afgebroken. De eraan verbonden diensten werden overgebracht naar het Sint-Martinusaltaar.

Ongetwijfeld heeft het beeld van Lucia – een van de oudste van de Sint-Lambertuskerk – oorspronkelijk een plaats gehad op het aan de heilige toegewijde altaar. Het  wordt toegeschreven aan het atelier van een anonieme beeldensnijder die de naam Meester van Koudewater kreeg toebedeeld. Deze naam refereert aan het bij ’s-Hertogenbosch gelegen Koudewater. Voor de aldaar gelegen birgittinessenabdij Mariënwater vervaardigde deze meester een groot aantal beelden.

Lucia wordt veelal afgebeeld met een dolk of zwaard door haar hals – zoals in Horst – of met een schaal waarop twee ogen liggen. Opmerkelijk aan het Horster beeld is de houding van Lucia’s rechterhand, die de mantel opneemt en tegen haar heup drukt. Dit ongewone gebaar komt slechts voor bij één ander aan de Meester van Koudewater toegeschreven beeld, namelijk dat van een vrouwelijke heilige uit Weelde. Ook het collier van Lucia komt hiermee overeen. Overigens wordt het Luciabeeld op grond van de opgestikte plooien op het kleed gerekend tot de vroegste beelden van Meester van Koudewater.

Het beeld kreeg in 1923 een nieuwe polychromie. Die bleef bij een nieuwe behandeling in 1986 gehandhaafd, met dien verstande dat de restaurator de typisch neogotische decoraties met bloemmotieven op de mantel aan het oog onttrok. Zij zouden storend zijn en het fijne houtsnijwerk van de mantel minder goed tot uiting laten komen. Dit resulteerde in een beeld met grote vlakken en felle kleuren, dat niet iedereen aansprak. Hoewel even overwogen, is het nooit tot volledig herstel van de neogotische polychromie gekomen.